Extra informatie


 

Altena's en Post(e)ma's door Ynte Postema

Grafschrift bij het overlijden van Eelkje Postema-Altena in 1972


Het is geen gewoonte om bij gelegenheid van een overlijden
enigszins uitvoerige gedachten op papier te zetten.
Het lijkt erop, dat het afscheid van het aardse bestaan hoe langer hoe
meer met een bepaald automatisme omgeven wordt, waardoor we
belemmerd worden er lang bij stil te staan. Bij de katholieken
is het geloof in een vagevuur vervaagd en daarmee de in die
kringen prakties algemeen verspreide mening, dat ieder mense-
lijk wezen het vagevuur zou moeten passeren om ten slotte de
eeuwige glorie deelachtig te worden. De leden van de aardse
(strijdende) kerk werden opgeroepen om door gebed en offer de
vagevuurstraf te verlichten en daardoor ontstond een sterke
en soms langblijvende band met hen die ons voorgingen.
Alle oudere bidprentjes getuigen van die opvatting; de graf-
tekens en het bezoek op Allerzielen aan de kerkhoven eveneens.
Nu ráákt dat ons niet zozeer meer; we worden niet meer ge-
dwongen om lang bij onze doden te verwijlen. De vaak pompeuze
begrafenisrituelen- en in schrille tegenstelling daarmee zij
die op een uiterst sobere wijze aan de aarde werden toever-
trouwd -bestaan niet meer.
Net als bij een ziekteverzekering zijn we nu prakties alle-
maal aangesloten bij een begrafenisverzorging en zo werkt er
veel mee aan de gedachte, dat we allemaal gelijk zijn; zeker
wanneer de dood er in betrokken wordt. Er zullen nu maar
weinig mensen zijn die deze gedachte bestrijden. In wezen
zijn we allemaal gelijkwaardige mensen.
"God schiep de mens naar Zijn beeld en gelijkenis", staat aan
het begin van het bijbelverhaal, en nooit krijgt die gelijk-
waardigheid meer gestalte dan bij geboorte en dood. Als er
ongelijkwaardigheid komt, als de een zich boven de ander ver-
heft, geschiedt dat altijd tussen die twee tijdstippen.
We zijn allen op dezelfde naakte wijze in het leven getreden
en de uiteindelijke konsekwentie van dit leven is de dood.
Daartussen ligt een mensenleven, dat geleefd wordt tussen en
samen met andere mensenlevens, want zonder een ander was er
geen mens en zonder de een kan de ander niet leven.

Wat is een mensenleven? Er zijn stervelingen die dag aan dag
in het nieuws staan en voorpagina's van kranten halen. Er
zijn mensen met macht, intellekt, inzicht en techniek die de
vaart in de wereld houden en die vaart blijft er maar steeds
in. De technokraten hebben gezorgd dat er nauwelijks meer
spierarbeid verricht behoeft te worden. In materieelopzicht
staan we er beter voor dan ooit tevoren; de vakanties zijn
langer en de vrije tijd is groter dan vroeger en ondanks dat
lijkt het leven met de dag jachtiger te worden. Vroeger waren
er "grote mannen" waar tegenopgezien werd.
Vrouwen kwamen wat dat betreft minder aan bod. Straten en
wegen werden naar zulke mensen genoemd en kerken aan hen toe-
gewijd. Het is allemaal anders nu. Iedereen wordt meer kri-
ties bezien en zij die het heft in handen hebben staan vaak
aan scherpe kritiek bloot en er is geen mens meer die in zijn
eentje tot grote daden kan komen. Van de "groten" van vroeger
vervaagt de herinnering; voor hagiografieën is geen belang-
stelling meer en het leven gaat door.
Bij dat alles dringt zich de vraag op wat een mensenleven be-
tekent. Is het iets meer dan een schot in de lucht, waarvan
de rookpluim nog even achterblijft, doch na korte tijd gaat
verwaaien? Wat zegt het verleden ons nog? Wat weten we er nog
van en zijn we er nog op enigerlei wijze mee verbonden?
Wanneer iemand op hoge leeftijd uit ons midden wordt weggeno-
men, dan worstelen we met die gedachten. We hebben van haar
gehoord hoe het vroeger was, hoe de mensen vroeger leefden.
Het is voor ons nauwelijks en voor onze kinderen helemaal
niet meer te begrijpen en misschien zullen ze hun schouders
ophalen.
De dood van Mem schokte ons, hoewel we wisten dat we daarmee
iedere dag rekening moesten houden. We menen dat ze een
unieke vrouw was. Ze was geen heilige en geen beroemdheid en
heeft nooit de intentie gehad om ergens bovenuit te komen.
Oppervlakkig gezien is er dus geen reden om bijzondere aan-
dacht aan haar te besteden.
Haar sterkte lag niet in uiterlijk vertoon, maar veel meer in
het openstaan voor anderen, en dan met name voor hen die het
moeilijk hadden. Ze was een centrale figuur tussen haar kin-
deren en er zullen weinig families zijn waar de band zo hecht
en goed was en dat betrof dan niet alleen haar kinderen, maar
evenzeer de kleinkinderen, aanverwante familie en kennissen.
Haar begrafenis was daar een levend getuigenis van. Zelden
zijn er zoveel mensen op een "gewone" begrafenis geweest en
even zelden zullen zoveel mensen beroerd zijn geworden door
gevoelens van droefheid en dankbaarheid. Droefheid om het
afscheid, dankbaarheid om hetgeen zij voor anderen heeft mo-
gen zijn. Ieder die er was heeft haar nabijheid ervaren.
Met haar is een generatie heen gegaan; de wereld waarin zij
gevormd werd is voltooid verleden tijd. Ze is echter niet in
haar verleden blijven staan, maar meegegroeid met het nieuwe
dat kwam en ze wist dit te waarderen. Tot haar dood toe bleef
ze "bij de tijd". Naast waardering voor het nieuwe had ze
kritiese vragen. Die vragen vormden echter geen bedreiging
voor haar. Het "we zullen maar eens afwachten" en "alles zal
wel weer op zijn pootjes terechtkomen" waren uitdrukkingen
die we veel van haar hebben gehoord.
Door haar instelling kon ze met veel mensen praten. Haar klein-
kinderen waren voor haar even aanspreekbaar als haar kinderen
en dat gold ook voor veel anderen, en zo is het te verklaren
dat bóven de wetenschap dat er met haar een generatie afge-
sloten werd, het gevoel overheerste dat er iemand uit ons
midden wegging, niet omdat ze er niet meer inpaste, maar veel
meer omdat ze nu eenmaal de oudste was, een hoge leeftijd had
bereikt en het voor de hand lag dat ze er binnen afzienbare
tijd wel eens tussenuit zou gaan.
Ze leefde er mee dat haar tijd gekomen was en ze was niet bang
voor de dood. Ze had alles zo goed geregeld. Meer dan tien
jaar tevoren had ze al grafrechten op het kerkhof te Makkum
gekocht en als ze met een van ons op het kerkhof kwam, dan
wees ze die plaats en zei: "en daar kom ik te liggen " .
Ze had voldoende geld gespaard om een goede begrafenis te kun-
nen hebben, maar te weinig om er ruzie over te maken. Ze had
zelf een punktuele lijst aangelegd en tot de laatste dag bij-
gewerkt van mensen die een overlijdensbericht van haar moes-
ten hebben en er viel daardoor niets meer te regelen.
De reden waarom het goed kan zijn om bij haar dood iets vast
te leggen, ligt niet uitsluitend in de persoonlijkheid van
Mem, maar ook in het nut dat een overlevering kan hebben.
Ondanks het feit dat de tijd en de leefwijzen veranderd zijn
en nog steeds veranderen, zijn we elkaar blijven zien als
leden van eenzelfde familie met eigen karaktertrekken.
Zowel op de grote reunie ter gelegenheid van haar tachtigste
verjaardag als bij haar begrafenis was duidelijk de verwant-
schap, niet alleen in uiterlijk, maar ook in mentaliteit te
zien. Elk gesprek was een teken van herkenning.
Hoewel het moeilijk is aan te geven waar die specifieke her-
kenningstekens liggen, mogen wellicht genoemd worden:
de belangstelling voor en het meeleven met de ander, onver-
schillig hoe die zich manifesteert; de weerstand tegen het
autoritaire en het openstaan voor het nieuwe dat komt; dit
trachten te doorschouwen en het positief te waarderen.
Daarnaast het ons thuis kunnen voelen en willen voelen bij
gewone mensen. Dit zijn zaken waarin Mem ons voorgegaan is
en hopenlijk zullen ze kenmerkend blijven voor ons nageslacht,
want hoe de tijden ook verlopen, altijd zal aan die gaven
behoefte blijven bestaan; naar het zich laat aanzien in de
toekomst meer dan ooit.

MAKKUM.
Het dorp waar het leven van heit en mem gestalte kreeg, waar
ook hun ouders geleefd hebben, is Makkum, een van de grotere
dorpen (daarom ook wel met "vlek" aangeduid) in Friesland.
Het ligt aan de vroegere zuiderzeedijk tussen Harlingen en
Workum, een kilometer of vier bezuiden de afsluitdijk; die
van Makkum dus een IJsselmeerplaats maakte. Vanaf het IJssel-
meer is er nu een goed bevaarbaar kanaal naar de haven. Dat
kanaal is door de Makkumerwaard heen gegraven; een droge
oppervlakte die vroeger bij vloed onder water liep, maar se-
dert de komst van de afsluitdijk prakties altijd droog ligt.
Het grootste (zuidelijk gelegen) stuk is omgeven met een laag
dijkje en wordt thans voornamelijk als weiland gebruikt. Het
noordelijk gedeelte is beschermd natuurgebied. Op het zuide-
lijk gedeelte is aan de kant van het IJsselmeer een rekreatie-
gelegenheid gemaakt.
Er is veel veranderd. Makkum was ook vroeger een havenplaats.
Er was toen een vaargeul die parallel liep met de dijk naar
Harlingen en ter hoogte van waar nu de afsluitdijk ligt, uit-
kwam in dieper vaarwater. Om de haven te bereiken en uit te
varen, waren geladen schepen in sterke mate afhankelijk van
het getij en de wind. Een schip dat dieper dan 5 a 5t voet
(een voet is ongeveer 30 cm.) geladen was had doorgaans veel
moeite om het doel te bereiken en menig schip heeft vastgeze-
ten omdat er te weinig water was. Toen later grotere schepen
Makkum wilden aandoen, werden de problemen wel eens opgelost
door middel van lichters, die dan een (zee)schip in dieper
water aan de lading brachten; uiteraard een duur en arbeids-
intensief gegeven en in de bewering van veel Makkumers, dat
de industrie van Makkum teloor is gegaan door het gebrek aan
een goede weg naar zee, zit wellicht iets van waarheid. De
zee is altijd in sterke mate bij het wel en wee van de plaats
betrokken geweest en vooral in vroeger tijden was het water
het voornaamste element waarover het transport plaats vond.
De visserij had in het dorp in vroeger tijden niet zo'n be-
langrijke omvang. Grote visserschepen waren er niet en kapi-
taalkrachtige vissers evenmin.
Er werd door een aantal met kleine bootjes gevist, meestal
in ondiep water. Daarnaast hadden diezelfde vissers platte
bootjes, die grotendeels overdekt waren enigszins te verge-
lijken met de huidige kano's maar veel breder gebouwd en
die gebruikt werden voor de jacht op en rondom het wad.
Met die platte bootjes trachtte men vogels (veelal ganzen)
te benaderen en te schieten. Naast enkele vissers-jagers
die een vergunning hadden om dit te doen, zijn er ook altijd
stropers geweest, die -al dan niet met sukses -trachtten
door de mazen van de wet te gaan. Ze vonden in de veldwach-
ter die er in het begin van deze eeuw was, een moeilijke
tegenstander.
De industrie nam in het Makkum van rond de eeuwwisseling een
grote plaats in. Er waren naast de nu nog bestaande aarde-
werkfabriek van Tichelaar een drietal scheepswerven, vier
dakpannenfabrieken, tientallen kalkovens, touwslagerijen,
oliemolens en houtmolens. Er waren kooplui en reders van
vrachtscheepjes. Er voeren stoomboten, voornamelijk naar
Bolsward en Sneek, en een paardetram zorgde voor een verbin-
ding met de stoomtram die van Bolsward naar Harlingen reed.
Er was wekelijks markt op maandag en die schijnt vroeger een
redelijke betekenis te hebben gehad. Uit onze jeugd herinne-
ren we ons nog een restant aan kalkovens, drie dakpannen-
fabrieken (de Vries, Kingma en Tichelaar), twee scheepswerven
(Amels en van der Werff), een oliemolen (Kingma) en een hout-
molen (van der Werff).
Van dat alles is weinig meer over. De dakpannenfabrieken van
Kingma en Tichelaar, de oliemolen en de scheepswerf van Van
der Werff verdwenen. De werf van Amels verrees in grotere vorm
aan de buitenhaven van Makkum en heeft veel bijgedragen om tot
een nieuwe fase van industrialisatie te komen. Van de houtmo-
len bleef ook weinig meer over, een soort dependance van een
grotere houthandel in Bolsward.
In het tegenwoordige Makkum zijn alleen de scheepswerf van
Amels en de aardewerkfabriek van Tichelaar van behoorlijke
betekenis.

Van de dakpannenfabrieken heeft die van De Vries het langst
bestaan. Tijdens de laatste wereldoorlog overleed Andree de
Vries, die deze fabriek dreef. Na zijn dood werd het bedrijf
weliswaar overgedaan aan een bouwhandel uit Harlingen en heeft
de toenmalige meesterknecht Hollander de zaak redelijk draaien-
de weten te houden, maar toen deze een andere betrekking aan-
vaardde was het spoedig gedaan met de fabriek.
Het vorenstaande duidt erop, dat Makkum in de 19e eeuw een
plaats van betekenis was. Dat is ook nog wel te zien aan de
grote woningen die er zijn gebouwd aan verschillende straten
en die voor een groot deel behouden zijn. Het valt aan te
nemen dat de gemeenschap in sterke mate werd beheerst door een
liberaal denken en dat met name het orthodox protestantisme,
door verreweg het merendeel van de inwoners van de grietenij
Wonseradeel aangehangen (Makkum ligt in die grietenij), pas
later tot een grotere bestuurlijke invloed kwam.
Tot hen die in Makkum de toon aangaven behoorden o.a. de fami-
lies Tichelaar, Maas, Britzel, Kingma, Zwolsman, de Vries,
van der Werff, Lolcama, Bergsma, Zwaga, die allen aan het
hoofd van een bedrijf stonden en arbeiders in dienst hadden.
Een groot aantal van die bedrijven zijn geruisloos verdwenen,
een aantal van deze namen eveneens. Alleen de grote huizen
geven aan dat ze eenmaal het dorpsleven in aanmerkelijke mate
hebben beheerst. Van al deze families zijn de Britzels wel-
licht het meest toonaangevend geweest.
In tegenstelling tot deze grote huizen hebben er in Makkum
veel krotten gestaan, die nu grotendeels opgeruimd zijn.
Hier en daar is nog zo'n bouwsel te zien dat wordt gebruikt
als bergplaats. Het is haast onvoorstelbaar dat daar mensen
in hebben gewoond.
Die armoedige stulpen lagen niet aan de grotere straten, maar
aan stegen en steegjes, die uitmondden in deze straten. De
armoe bleef daardoor wat verborgen. De arbeiders van de fa-
brieken leefden hier hun weinig zonnig bestaan. De woning be-
stond vaak uit weinig meer dan één kamer, waar dan gekookt,
gewassen, gedroogd, gestookt en geslapen moest worden (in
bedsteden). Waren er veel kinderen, dan werd meermalen een
zolder benut.
Tussen deze twee "standen" bevonden zich dan de handwerks-
lieden en kooplui. De bakkers, slagers, timmerlieden, smeden,
manufakturiers, winkeliers en allerlei andere neringdoenden,
ieder met een eigen, vaak uiterst beperkte klantenkring en
meermalen gebonden aan geloofsgenoten. Het "doet allen wél
maar voornamelijk de huisgenoten des geloofs", deed sterk
opgang. Verschillende straatnamen doen nog denken aan die am-
bachtelijke en handelsbezigheden. Men kent (kende) er de Slot-
makerstraat, Leerlooierstraat, Blokmakerstraat, Pruikmakers-
hoek, Vleesmarkt, Appelmarkt en Turfmarkt. Tot deze nering-
doenden zou men ook de caféhouders kunnen rekenen die er al-
tijd in Makkum zijn geweest. Omtrent de eeuwwisseling zouden
er verschillende "knijpjes" -onopvallende huizen waar aan de
toonbank drank werd geschonken en waar men ongemerkt door een
achteruitgang in en uit kon komen -zijn geweest. De laatste
-in de Kerkstraat -werd gedreven door Boukje de Boer, een
nicht van Heit.
De drank heeft een grote invloed gehad bij het werken door
onze voorouders. Het was wellicht het enige middel om aan de
neerslachtigheid en het uitzichtloze van het bestaan te ont-
komen. Ook op de bedrijven werd veel gedronken en over het
algemeen traden de bazen er niet tegen op; integendeel, extra
prestaties werden meermalen met de jeneverfles door de baas
uitgelokt.
Hoewel er een bepaalde openheid naar zee was en het dorp in
tegenstelling tot een groot aantal andere Friese dorpen, een
tamelijk heterogene bevolking had (vissers, schippers, hand-
werkslieden, onderscheiden fabrieken en boeren), lijkt het
wel zeker, dat men niet in staat is gebleken met de opkomende
industrialisatie rekening te houden. Bij de meeste bedrijven
zag men het niet zitten; "het is altijd zo gegaan en dat zal
in de toekomst ook wel zo blijven", was een adagium waar meer-
deren van uitgingen en hun bedrijven zijn er mee ten onder
gegaan. Makkum dreigde -evenals vele andere plaatsen langs
de zuiderzeekust -een dood dorp te worden.
Dat dit niet helemaal geschiedde is te danken aan enkele
strukturele veranderingen die er kwamen door de komst van de
afsluitdijk. Dit bracht een redelijke werkgelegenheid voor een
aantal arbeiders, daarnaast kwam er een beter vaarwater en
, tenslotte vestigden er zich een aantal vissers uit Lemmer, die
daar brodeloos waren geworden door het droogleggen van de
noord-oostpolder. De visserij die door deze nieuwkomers werd
bedreven, zowel in het IJsselmeer als op de Waddenzee, zorgde
ervoor dat Makkum een vissersplaats van betekenis werd. Er
werden grotere schepen ingezet dan men in Makkum gewend was
en er kwam een afslag en dat bracht nieuwe handel en welvaart.
Hoewel er bij de vangst ups en downs waren heeft die visserij
zich tot heden gehandhaafd, hoewel sanering het aantal vissers
beperkte. Opmerkelijk is hoe deze Lemster vissers in Makkum
akklimatiseerden.
Vooral na de laatste wereldoorlog zijn er veel kleine winkels
gesloten. Van de aanvankelijke acht bakkers is meer dan de
helft verdwenen, waardoor de overblijvende bedrijven gezonder
werden. Hetzelfde geldt voor slagers, kruideniers en andere
neringdoenden. Een beeld dat in heel Nederland bekend is.
In Makkum waren een aantal schippers die de Zuiderzee en Wad-
denzee bevoeren. Rond de eeuwwisseling gebeurde dat veelal.
met betrekkelijk kleine houten scheepjes van 60 a 70 ton.
Soms waren schippers ook eigenaar, maar het kwam ook voor dat
ze voor een zetbaas voeren. De scheepjes waren over het alge-
meen niet best. De reders moesten er ook mee verdienen en die
toestanden vielen wel enigszins te vergelijken met 'die welke
door Heijermans in zijn "op hoop van zegen" zijn beschreven.
De familie aan de wal moest altijd met het vergaan van deze
schepen rekening houden. De Makkumer schepen zullen zich wel
voornamelijk op de industrie van Makkum hebben gericht. Het
vervoer van dakpannen van Makkum en het brengen van schelpen
naar Makkum voor de kalkovens waren van die vrachten. Er was
ook mest- en aardappelenvervoer naar Holland. Pake Wybren was
in dit genre werkzaam; we komen daar nog op terug.

Onder de dakpannenfabrieken heeft die van De Vries -we schre-
ven het reeds -het langst stand gehouden. Dit is zonder twij-
fel in hoofdzaak te danken geweest aan de figuur van Andree de
Vries. Hij was een merkwaardige man. Voor zijn doen was hij
een moderne fabrikant. In tegenstelling tot andere fabrikan-
ten uit de plaats bracht hij vernieuwingen aan. Zodra de elek-
triciteit benut kon worden voor de fabrikage deed hij dat.
Voor er een provinciale elektrische centrale was, had Makkum
een eigen centrale en de pannenfabriek van De Vries was een
grote afnemer. Bepaalde soorten pannen werden ook al spoedig
machinaal vervaardigd en zo lag hij vóór op de andere fabri-
kanten. Dat het overigens nooit een erg florisante zaak werd
ligt toch weer in de figuur van Andree, die steeds vol ver-
nieuwingsdrift zat, veel eksperimenteerde maar ook veel van
zijn eksperimenten zag mislukken. Hij moest ook teveel alleen
doen. De technische, administratieve maar ook de fabrieks-
handel lagen in zijn hand en pas in latere jaren stelde hij een
boekhoudkundige kracht aan. Hij was een uiterst rusteloze
figuur, die heel moeilijk tot een rustig bezinnen kon komen,
sterk neigde tot impulsieve handelingen en beslissingen en
voor veel mensen daardoor moeilijk aanspreekbaar was. De
geschiedenis van de familie Post(e)ma is sterk met de dak-
pannenfabriek van De Vries verbonden geweest. Ook daar komen
we nog op terug.
Wat de mensen van Makkum betreft kan worden gesteld dat er een
dunne intellektuele bovenlaag was. Er was een notaris, enkele
dominees, een pastoor, een paar bankmensen, klerken en enkele
min of meer geslaagde zakenlieden.
Er waren geen scholen voor voortgezet onderwijs en er was
heel vroeger geen leerplicht. Er is zeer veel kinderarbeid ver-
richt onder bijzonder slechte omstandigheden en de arbeiders
op de meeste fabrieken werkten in seizoenarbeid. Het gevolg
was dat er in de winter veel werkloosheid was en dat er in de
zomer bijzonder lange dagen werden gemaakt.
Het aantal lichamelijk "getekenden " was vrij groot, er waren
nog geen medische middelen tegen vergroeiingen etc.
Wat ook opviel was het groot aantal scheld- en bijnamen dat
in zwang was. De mensen waren op deze wijze van elkaar te
onderscheiden, men kende elkaar met naam en toenaam, met "lek
en brek". De armoede viel soms te meten aan het aantal malen
dat een pantalon versteld was. Die leken soms op damborden.
Soms kwamen onverwachts bepaalde haast gemeenschappelijke ge-
voelens naar voren die het dorp in rep en roer plaatsten.
Een opstand tegen de politie die een arrestant naar de "hoofd-
wacht" wilde voeren en waarvoor de bruggen werden opengedraaid
en opgehaald om dit te verhinderen. Later ten tijde van de
zuiderzeewerken de komst van wat dijkwerkers die er verpozing
zochten op zaterdagavonden en waaruit dan soms ludiek-baldadi-
ge, veelal met drank besproeide akties ontsproten. Een plotse-
ling en onvoorbereid vieren van het (gefingeerde) 500-jarig
bestaan van de plaats, het houden van openluchtbals tot diep
in de nacht, een vechten met de politie en voortdurende onrust
leidde er toe, dat er in die tijd een marechausseepost werd
gevestigd, die spoedig de orde weer in de hand had. De neiging
om zich op emoties te laten varen is er altijd tamelijk sterk
geweest.
Verbonden voelden de Makkumers zich het meest bij Koninginne-
feest en andere nationale gebeurtenissen. Gescheidenheid was
er duidelijk met de zogenaamde merkedagen (een mini kermis-
gebeuren in de derde week van juli), waar de orthodox-chris-
telijken felle tegenstanders van waren en de orgieen van de
duivel in belichaamd zagen. Er werd op die dagen veel gedron-
ken en dat was wel verklaarbaar. Men kon het als een hoogte-
punt van het jaar zien. Vóór die tijd leefde men er naar toe,
daarna ging het alweer op de herfst aan. Even een adempauze
in het harde werkritme, even de bloemen buiten zetten. Er werd
op die beide dagen gekaatst. De eerste dag was het een inter-
lokale aangelegenheid; dan waren het meestal kaatsers van
buiten die de (geld)prijzen weghaalden. De tweede dag werd er
uitsluitend door Makkumers (en oud-Makkumers) gekaatst (om
"luxe" voorwerpen of Makkumer aardewerk) .
Het spel was dan doorgaans wel met de nodige bezieling gela-
den. Soms had je de indruk dat sluimerende vetes werden uit-
gevochten, zo fel en verbeten ging het soms toe en het is
enkele malen gebeurd dat spelers het vuur van hun spel met de
dood hebben moeten bekopen. Wie de beste kaatser was werd
z.g. koning en hij beschouwde zich dan ook als zodanig.
Tot na de tweede wereldoorlog had Makkum twee fanfarekorpsen.
"Halleluja" was christelijk, "Apollo", de naam zegt het reeds,
had met christelijke visie niet zoveel te maken. Appollo
speelde zowel op Koninginnedagen als kaatsdagen; het christe-
lijke deed dat laatste uiteraard niet. Muzikaal bleven die
korpsen wat onder de maat. Tot een hoge afdeling op de jaar-
lijkse diverse concoursen kwam men niet. In "Apollo" is nog
een scheuring geweest: er waren er op een gegeven moment
twee. Of de geheelonthoudende dirigent daarbij van invloed
was, is niet helemaal duidelijk. Bij het "kleine" Apollo was
de drank bepaald geen taboe. Later zijn ze weer samengevoegd
en nog later (na de laatste oorlog) is er een korps met een
christelijke signatuur overgebleven. De dogmatische kantjes
zijn er af en ieder voelt er zich redelijk bij thuis. Ook de
muzikale prestaties zijn beter geworden. Er hebben zich op
sommige koninginnedagen wel toneeltjes voorgedaan zoals Haan-
stra ze heeft gefilmd in zijn "fanfare".
Een minder opvallende betekenis hadden enkele zangkoortjes die
met de regelmaat van de klok brave psalmachtige liederen zon-
gen en daar de concoursen mee afreisden. Het was een onderdeel
van het christelijke leven van die dagen.
De Christelijke verenigingen hielden hun concoursen bij voor-
baat op Hemelvaartdag en Tweede Pinksterdag, dit om de zonda-
gen niet te ontheiligen. Voor anderen was de uitgaansdag de
zondag. Liefhebbers bezochten dan vaak het kaatsen in nabij-
gelegen plaatsen. Zoals er nu over voetballen wordt gepraat,
zo werd in die tijden daar over kaatsen gesproken.
Winterdag was er -ijs en weder dienende -het schaatsenrij-
den. Plaatselijke wedstrijden om geld of -wanneer de winter
lang duurde -om spek.
Typisch dat aan die sporten wel door christelijken werd mee-
gedaan. Ook daar vaak diezelfde geladenheid als bij het kaat-
tsen. Zeer in trek waren de wedstrijden wanneer er drietallen
tegen elkaar reden (twee man met een vrouw ertussen die door
een stok verbonden waren).

In Makkum staan sinds jaar en dag vijf kerken, de oudste is
de hervormde, helemaal aan de noordkant van het dorp en niet
zo ver bij de dijk vandaan. Er omheen een ruim kerkhof waar
tot nu toe de doden begraven worden uit het hele dorp. Tot
voor enkele jaren kende dit kerkhof alleen liggende grafstenen.
Staande zouden ze het gevaar lopen om te waaien. Bovendien
kreeg niet ieder een grafsteen, die waren voorheen alleen maar
te betalen door de notabelen. Nu dat allemaal veranderd is
raakt de ruimte langzamerhand vol met gedenktekens en misschien
zal er eens omgezien moeten worden naar een aparte begraafplaats.
Het zou een verlies betekenen. Er bestaat nog iets van een
ritueel bij het begraven. Vroeger werd er meerdere ronden om
het kerkhof gelopen eer een lijk ter aarde werd besteld. Dat
geschiedt nu nog éénmaal en bij die gang hóórt de klok uit de
toren, tegelijk zwaar en licht klinkend. Van de grafstenen kan
de geschiedenis van de Makkumer geslachten worden gelezen.
Families liggen bij elkaar in "eigen" graven en het is een ge-
woonte van velen die de plaats verlieten om, wanneer ze weer
eens in hun dorp zijn, het kerkhof te bezoeken om te zien wie
er inmiddels van hun oude kennissen het tijdelijke met het
eeuwige verwisseld heeft.
De hervormden zijn over het algemeen rechtzinnig in de leer,
het aantal vrijzinnigen is nooit groot geweest hier. De tegen-
stellingen zijn overigens de laatste jaren op dit vlak aan-
merkelijk vervaagd, er wordt minder om de letter van de bijbel
gedelibereerd dan vroeger wel het geval.was. De rechtzinnig-
hervormde is altijd tamelijk behoudend in de leer geweest.
Van spanningen in deze gemeente is sedert de doleantie in het
laatst van de vorige eeuw, toen de gereformeerden zich afscheid-
den, niet zoveel naar buiten getreden.
Aan dezelfde weg, maar minder ver, hebben de gereformeerden se-
dert de doleantie gekerkt.
Die afscheiding schijnt in Makkum zeer heftig te zijn geschied.
Gereformeerden zijn in het verleden in Makkum altijd bezig ge-
weest met bijbeluitleggerij en dat heeft regelmatig tot span-
ningen geleid. Soms liepen die hoog op. De bekende scheuring
door Dr.Geelkerken veroorzaakt, kende in de Makkumer dominee
Vermaat een volgeling. Hij kreeg in Makkum weinig volgelingen
en verdween, na als dominee door een ander te zijn vervangen,
vrij spoedig. De reden waarom die scheiding er kwam lijkt nu
een volkomen onbelangrijke zaak te zijn. Toen was het dat niet.
We veronderstellen dat elke dominee het tamelijk moeilijk kan
hebben gehad in deze gemeente, waar na elke kerkdienst een
vrij groot aantal van de bezoekers vaak heftig discuterende de
preek bespraken. De gereformeerden waren zeer gezagsgetrouw
en paladijnen van het koninklijk huis en ondanks alle armoe
van de vooroorlogse jaren, trouwaan hun grote voorman Colijn.
Een zoon van Abraham Kuijper is dominee in Makkum geweest.
Sedert enkele jaren is er een nieuwe gereformeerde kerk op de
plaats van de oude gekomen. Het maakt een meer open indruk.
De volgelingen van Menno Simons hebben óók een kerk in Makkum.
Eerst stond die in de "Vermaningsteeg", later is er een nieu-
we gekomen aan de Bleekstraat. Er was een dominee aan verbon-
den die tevens de gemeenten van Witmarsum en Pingjum bediende.
Reeds betrekkelijk vroeg werd hier een vrouwelijke dominee
benoemd. Men vond het geen vreemde zaak in Makkum. De Doops-
gezinden waren over het algemeen minder kerks en bijbels, de
humaniteit leek wat boven de letter van de wet uit te gaan.
Ze hadden geen bezwaar tegen sport of vermaak op zondagen en
de kinderen bezochten de openbare school.
Er was daarnaast nog een kleine baptistenkerk, die over het
algemeen niet regelmatig bediend werd en die ook te klein was
om een vaste voorganger te bekostigen. Daardoor werd vaak in de
dienst voorgegaan door leken. De baptisten voelden zich waar-
schijnlijk het meest verwant aan de hervormden, zij het dat ze
elke vrijzinnigheid in de leer verafschuwden. Ze maakten de in-
druk een intensief geloofsleven te bezitten. De gemeente be-
staat nog steeds en is klein- Relatief veel van hun leden heb-

Het Leger des Heils heeft tussen de twee oorlogen in nog ge-
tracht grond te krijgen aan de Makkummer bodem. Twee heilsolda-
ten hebben dat gedurende een paar jaar geprobeerd, maar zijn
er toen mee gestopt. Makkum zou Makkum niet zijn als er bij de
heiligingssamenkomsten niet een paar opvallende bekerings-
geschiedenissen naar voren zouden zijn getreden.
Tot slot de rooms katholieke kerk in Makkum, waar onze familie
altijd deel van uitgemaakt heeft en die dus binnen het kader
van deze beschouwing een bijzondere plaats inneemt.
Zoals bekend verondersteld mag worden, is tijdens de hervormings-
periode de oorspronkelijke rooms-katholieke kerk in Nederland
nergens zwaarder getroffen dan in Friesland. Prof.Rogier schrijft
daar het een en ander over in zijn "geschiedenis van het katho-
licisme in de middeleeuwen". Van het bijzonder groot aantal
kloosters, zowel voor vrouwen als mannen (Makkum heeft er ook
een gehad) bleef praktisch niets over en de katholieke gemeen-
schappen bleven voornamelijk bestaan in steden en grote dorpen.
Evenals dat in Holland het geval was, zal de tolerantie om
deze gemeenschappen te laten voortbestaan het grootst zijn ge-
weest in plaatsen waar de internationale handel invloed had en
waar men dus terwille van deze handel het -vaak roomse -bui-
tenland niet tegen zich in wilde nemen door al te rigoureus
tegen de oude religie op te treden. Het lijkt ook waarschijn-
lijk dat deze invloeden ook in Makkum het voortbestaan van dit
geloof hebben gewaarborgd. Er hebben ons ook nooit berichten
bereikt dat er sprake is geweest van een bijzonder hard optre-
den van de overheid tegen deze religie. Het feit dat het dage-
lijks bestuur van de grietenij Wonseradeel waarschijnlijk lang
een liberale signatuur heeft gedragen, kan daarbij ook van
belang zijn geweest. Er is een verslag van 1663, waaruit blijkt
dat de statie Makkum, toen bestaande uit de dorpen Makkum,
Gaast, Piaam, Idsegahuizen, Allingawater, Exmorra, Longerhouw,
Schraard, Wons, Cornwerd en Zurich, zogenaamde kommunikanten
telde en in feite dus uit 1000 zielen bestond. Ze was daardoor
een van de grootste staties van Friesland. Dit aantal is daar-
na nooit meer bereikt en omstreeks 1920 telde ze nog geen 300
zielen.
Het is waarschijnlijk dat met de afname van de betekenis als
haven- en handelsplaats ook de katholieken verminderden. Een
"rooms" achterland was er nauwelijks in Friesland en hoe meer
Makkumers aangewezen raakte op zijn eigen achterland, hoe min-
der "anklang" er voor de roomsen was. Daar kwam bij dat hun
gezinnen over het algemeen groter waren en er voor velen daar-
door geen emplooi te vinden was. Dit geldt dan met name voor
die tijd toen het gewoonte was dat een bedrijf van vader op
zoon overging. Het werd een soort traditie dat een groot ge-
deelte van de kinderen uit kinderrijke gezinnen Makkum verliet
om elders een bestaan te zoeken. Ouders gingen daarmee hoe
langer hoe meer rekening houden en zo werd Friesland hoe lan-
ger hoe meer een exportland van mensen. Dat geldt overigens
niet alleen voor roomse Friezen, maar ook voor anderen, hoewel
het relatief misschien wel het meest bij roomse gezinnen voor-
kwam, omdat die gezinnen wellicht over het algemeen groter
waren dan de andere.
De roomsen hebben een schuilkerk gehad achter de oude pasto-
rie (thans het "Hemeltje" aan de Kerkstraat. )In de loop van
de 19e eeuw verrees er een nieuwe kerk niet ver van deze
plaats. De oude pastorie bleef als zodanig in funktie. De nieu-
we kerk was een wat wonderlijk bouwsel. Hoewel de kerk nauwe-
lijks een paar honderd plaatsen telde, was er een middenschip
en zijbeuken. De zijbeuken verhinderden prakties dat men op
het altaar zicht had. In de kerk waren enkele mooie, simpele
houten beelden (Johannes de Doper en Jozef) en prachtige ge-
brandschilderde ramen. Er heeft een orgel in gestaan dat mis-
schien wel een van de oudste eksemplaren van Nederland is
geweest. De toetsen waren door het vele gebruik ingesleten.
Het front met kunstig houtwerk (engeltjes o.a.) versierd. Tot
het einde toe werd de blaasbalg met handkracht bediend. Het
geheel piepte soms, wellicht bleef het hoognodige onderhoud
wel eens achterwege. Het orgel is gedurende ons leven meer
dan vijftig jaren bespeeld door de oude heer Jan Bergsma.
Hij had zijn beperkingen. Zijn muzikale mogelijkheden waren
niet zo groot en hij had weinig fantasie. Hij had welhaast een
feilloos gevoel voor wat de liturgie voorschreef en de onaan-
doenlijke stem waarmee hij in de vasten bijvoorbeeld de Lamen-
taties van Jeremias zong en in de advent een vers uit het "ro-
rate coeliff klinken nog na in onze gedachten. Met een haast
mathematische zekerheid kon men bij gelegenheid van bepaalde
feesten daarbij passende liederen verwachten die sommige oude-
ren nóg niet vergeten zijn. Te denken valt aan de kerstnacht-
viering die altijd begon met het lied "heiligste nacht, hei-
ligste nacht, hemelse klaarheid schijnt midden in 't duister".
Als een bijkans oud-testamentische figuur bewaakte hij dat
ritme en zo leeft hij in de herinnering als iemand die gods
pand bewaakte.
Pastoor Dievelaar, een muzikale Twentenaar, die het zingen
onder zijn parochianen heeft geinspireerd en ook zorgdroeg
voor een nieuworgel, heeft in zijn onwetendheid wellicht toch
een zeer kostbaar instrument uit die oude kerk verwijderd.
Monumentenzorg was in die dagen nog niet zo attent en waak-
zaam. Er is overigens vooral in die tijd bijzonder veel en goed
gezongen.
De toren van die kerk was van een bijzondere konstruktie. Ze
was van ijzer en open en werd aangetast door roest. In verband
daarmee werd ze in de dertiger jaren uit veiligheidsoverwegin-
gen gecoupeerd. Het hele kerkgebouw raakte in een wat verval-
len staat. Geld om een nieuwe kerk te bouwen was er niet. Een
nieuwe kerk is er toch gekomen op de plaats van de oude en in
1938 in gebruik genomen. Ze werd betaald uit een legaat van
het aartsbisdom Utrecht. Bij afbraak van de oude kerk bleek
dat deze in wezen minder bouwvallig was dan was verondersteld.
De verarming van de roomse kerk in Makkum heeft vooral gestal-
te gekregen in de vooroorlogse krisisjaren. De parochie is
nog niet groot. Tot nu toe hebben ze een pastoor kunnen be-
kostigen. Of dat in de toekomst zo zal kunnen blijven is een
vraag. Markante figuren zijn er niet meer in het parochiële
leven.

De arbeiders, die vroeger in de zijbeuken zaten, sturen die
kerk nu mee. Ze zijn mondig geworden. Het is een brede laag
zonder uitschieters, die nu de last van de parochie draagt
en dat is goed. Er wordt nóg gezongen, hoewel de liederen an-
ders zijn dan vroeger. Er is meer openheid naar buiten, er
wordt over oecumene gesproken, hoewel dat met name voor Fries-
land een proces lijkt waarvan het einde nog niet in zicht is.
De tegenstellingen zijn groot geweest. De roomsen, die nooit
in bijbeluitleggerij geinteresseerd zijn geweest, die meer
voelden voor het blijde thema en nooit een alkoholisch opkik-
kertje hebben versmaad, hebben veraf gelegen van de orthodoxe
christenen en stonden in wezen veel dichter bij de meer libe-
rale en zonodig a-kerkelijke opvattingen. Tegenover de zang-
koortjes van de christelijken stonden de toneelavondjes van de
roomsen die doorgaans in caffes werden gehouden en toen er nog
geen katholieke school was, waren ze "natuurlijk" op de open-
bare school en deden ze volop mee aan de "veldslagen" die er
tussen hen en de christelijken werden gehouden.
Typerend in dit verband is ook dat er in Makkum altijd wel een
of meer roomse caféhouders geweest zijn. Het is voor de roomse
vrijgezellen altijd wel de gewoonte geweest om daar op zondag
een kaartje te leggen of een biljart je te doen; als tenminste
de beurs dit toeliet.
Tekenend voor de traditie van de roomse Friezen lijkt wel hun
eerbied voor het voorgeslacht. Hun kerken zijn gewijd aan pa-
troonheiligen uit de eerste christentijden en voornamelijk zij
die met de Christianisering van west-Europa te maken hebben ge-
had. Martinus heeft de meeste parochies op zijn naam staan,
maar ook Willibrord, Bonifacius, Werenfried, Ludger, Friederi-
cus zijn patroonheiligen. Ze zijn verbonden geweest met het
land waar hun kerken staan. Voor heiligen waar meer emotiona-
liteit mee verbonden lijkt, zijn de Friezen niet zo ontvanke-
lijk.
In tegenstelling tot het dagelijkse leven en de dagelijkse om-
gang is de roomse Fries in het verleden altijd en steevast
recht georiënteerd geweest.
De meest trouwe aanhangers van de Katholieke Staatspartij en
later van de Katholieke Volkspartij zijn altijd in Friesland
te vinden geweest.
Het samengaan met andere christelijke partijen was een zaak
van groot gewicht, waarbij vooral de kwestie van het bijzon-
der onderwijs zwaar gold. Op politiek terrein voelde men zich
het meest aan de anti-revolutionairen (veelal gereformeerden)
verwant, omdat die op dit vlak het meest duidelijk waren. Tot
uiting kwam dat vooralook bij de agitatie tegen de koningin
door Troelstra in 1918. Toen manifesteerden de roomsen en ge-
reformeerden de grootste trouw aan het koningshuis. De her-
vormden stonden daar ook wel achter, maar toch iets minder
fervent naar het althans wel eens leek. De na die oproerigheid
opgerichte bijzondere vrijwillige landstorm, had veel aanhan-
gers onder gereformeerden en roomsen. Op bijeenkomsten van deze
organisatie spraken dominee en pastoor vaak gezamenlijk.
In de gemeentelijke politiek van Wonseradeel bezette de roomse
partij doorgaans één van de vijftien zetels. Ze werd vele ja-
ren ingenomen door Jan Bergsma, voornoemd.
De omvang van de parochie Makkum is qua gebied gelijk gebleven
aan vroeger, met wellicht kleine wijzigingen in verband met
het stichten van een klooster met kleine parochiekerk te Wit-
marsum. De boeren hebben ook altijd een aanzienlijk gedeelte
van de kerkgemeenschap gevormd. Van de twee kerkmeesters was
er doorgaans één boer en -vroeger -iemand van gegoede stand.
Merkwaardigerwijze waren er twee armbesturen, een voor Makkum
binnen en een voor Makkum buiten. Ook die werden bemand door
boeren en "betere" burgers. Het was ook moeilijk om daar ar-
beiders bij te betrekken, die liepen wellicht teveel kans zelf
objekt van armenzorg te worden.
De opkomst van het verenigingsleven ging niet zo soepel in den
beginne. De paus had wel opgeroepen tot organisatie van de
arbeiders, maar veel zieleherders stond dat niet zo duidelijk
voor de geest. In zijn afweer liet een pastoor weten maar één
vereniging te kennen "en dat is de echtvereniging".
Diezelfde pastoor werd toch later adviseur van de verenigingen
die er -min of meer op last van de aartsbisschop -toch moes-
ten komen en zo kwam er in Makkum een afdeling van het rooms-
katholieke werkliedenverbond en werden mannen en vrouwen lid
van "Sobriëtas", de drankbestrijdingsvereniging onder leiding
van monseigneur Ariëns. Geheelonthouder wilde echter niemand
worden, wél werd de matigheid nagestreefd.
Dat gebeurde ook buiten katholiek verband. Steensma, een mees-
ter-schilder van de aardewerkfabriek Tichelaar, die wél geheel-
onthouder was, is een felle strijder tegen drankmisbruik ge-
weest. Zijn ideeën vonden over het algemeen geen weerklank,
toch is er van zijn pionierswerk wel een goede invloed uitge-
gaan. De drankexcessen zijn door de tijd verminderd. Of er
minder gedronken wordt dan vroeger is een andere zaak-
Bij de persoonlijke geschiedenis van Heit komen we nog op de
werkliedenorganisatie terug.
Typisch voor rooms-Makkum is wel geweest, dat er -in tegen-
stelling tot andere parochies in Friesland -tot voor enkele
jaren terug geen priester uit hun midden is voortgekomen (en
de ouders van de paar die er later kwamen waren deels geen
autochtone Makkumers), terwijl Friesland een ware kweekplaats
van religieuzen was, mogelijk ook als gevolg van het geen em-
plooi hebben van meerdere zonen of dochters uit een familie.
Velen- vooralook van boerenafkomst -gingen dan naar een
seminarie of in een zustersklooster. Ook in overige delen van
het land (Brabant bijvoorbeeld) valt dit te konstateren. Men
kan zich afvragen of de aard van de plaats Makkum een belet-
sel vormde om later in een religieus gareel te lopen.
In de roomse gemeenschap had de pastoor een belangrijk gezag.
Niet alleen was hij de bedienaar van de sakramenten, hij was
daarnaast ook een geletterd man. Er was onder de roomsen nie-
mand die meer bestudeerd was dan hij, en min of meer automa-
tisch werd dan aangenomen dat hij de primus inter parus was.
De roomse visie dat hij middelaar tussen God en de mensen
diende te zijn en de hiërarchische verhoudingen in de roomse
kerk werkten deze visie in de hand.
Hij stond op een voetstuk en niemand had zin om hem er af te
stoten, ook al maakte hij fouten. Het is juist ook in dit op-
zicht dat er duidelijke verschillen waren met andere kerken
waar een voorganger doorlopend gewikt en gewogen werd en op
misvattingen gekontroleerd. De pastoor werd door de bisschop
gezonden, een dominee werd beroepen. Over het meest juiste is
altijd getwist. Rijke kerken waren in staat de beste predikan-
ten te beroepen, arme parochies kregen soms voortreffelijke
priesters.
Er waren in Makkum ook nog onkerkelijken, liberalen en arbei-
ders waarvan de laatsten naar het socialisme neigden. Kommu-
nisten zijn er maar weinigen geweest. Ook heeft Makkum altijd
wel enkele mensen in zijn bevolking gehad die -al dan niet
bij een kerkgenootschap aangesloten -een eigen geestelijk
leven leidden, zich niet bekommerend om materiële zaken, soms
een soort kluizenaarsleven met een eigen filosofie. Enkelen
kwamen met hun denken naar buiten. Roelof Veldhuizen schreef
gedichten en Abraham van der Linde kende iedereen als een zon-
derling man. Ook Arie Drost, de laatste handelaar in scheeps-
benodigdheden- zou als zodanig te kenschetsen zijn. Vermeld
mag hierbij nog worden, dat de bekende Dr.Willem Banning uit
Makkum afkomstig is.
Boven alle verscheidenheid van denken en geloven voelde ieder-
een zich Makkumer en kon men elkaar praktisch zonder onder-
scheid verstaan. Dat gevoel is in bepaalde perioden sterk op
de voorgrond getreden, vooral rondom de laatste wereldoorlog.
Er zou een boek te schrijven zijn over de evakuatie van Mak-
kum in de eerste oorlogsdagen, toen gevechten rond de afsluit-
dijk dreigden en de bevolking naar Workum en omstreken moest
vluchten. Mem heeft vaak het verhaal verteld over de meest
wonderlijke bezittingen die ieder meenam en hoe Omke Sietze
met een schip vol oude en zieke mensen de haven uitvoer naar
Hindelopen als was er niets aan de hand. In Makkum zijn veel
onderduikers geweest en er kon veel gebeuren.
Een stille bescheiden gereformeerde dominee bleek een belang-
rijk kontaktadres voor onderduikers. Hij heeft zijn werk met
de dood moeten bekopen. De laatste dagen van die oorlog zijn
er nog fusillades geweest, doch er kon ook op een wijze als
Weinreb met de Duitsers worden gesjacherd, waarbij dan ge-
rookte paling een willig middel was om een oogje toe te doen.
Bekend is geworden dat er een vloot Volendamse vissers een
grote lading aardappelen in Makkum innam tijdens de honger-
winter, teneinde daarmee een groot ziekenhuis in Amsterdam te
bevoorraden. "Verkeerden " waren er niet veel, integendeel er
was een aantal dat heel duidelijke taal sprak. Er was een
oude boer die een NSB-veearts op zijn erf weigerde en liever
zijn leven zou hebben gegeven en zijn veestapel laten afster-
ven dan op dit besluit terug te komen.

Na de oorlog is er een nieuw Makkum ontstaan, zoals er eigen-
lijk een heel nieuw Nederland is gekomen. Men zou kunnen zeg-
gen dat de arbeiders voorgoed van de slavernijtoestanden af-
scheid hebben genomen. De mechanisatie nam hand over hand toe.
De moderne kommunikatiemiddelen deden hun intrede; er kwam
een behoorlijke oudedagsvoorziening en ondersteuning bij
hulpbehoevendheid werd een recht. Er leeft niemand meer in
felle armoe, maar of de ontwikkeling van het geluk daarmee
gelijke tred heeft gehouden is een vraag waarop het moeilijk
is een goed antwoord te geven. In het kerkelijk denken kwam
grote verandering. De neiging om het eigene van de ander po-
sitief te waarderen is gegroeid. Er wordt minder naar tegen-
stellingen gezocht en meer naar wat verbindt.
Makkum is bijkans tweemaal zo groot als vroeger. De krotten
zijn opgeruimd en er zijn royale nieuwe huizen. Het dorp heeft
zich vernieuwd en de bewoners zijn meegegroeid, maar in taal
en omgang zijn ze Makkumer gebleven.


De Familie van onze ouders.
Onze ouders, Heit en Mem, zijn beiden afkomstig uit Makkum.
Heit de jongste uit een gezin met vier kinderen ( drie jongens
en een meisje ); Mem als derde kind uit een gezin met elf
kinderen ( zes jongens en vijf meisjes). Ze was de oudste
dochter.
De vader van Heit Ynte Postma ( Pake Ynte ) was meesters-
knecht aan de dakpannenfabriek van de familie de Vries te
Makkum, een van de vier fabrieken in dat dorp. De naam Post-
ma kan er op duiden dat de familie oorspronkelijk uit
Groningen stamde en het is wel zeker dat een broer van pake
Ynte in Muntendam bij een dakpannenfabriek heeft gewerkt
( Omke Pieter ). De meestersknecht was verantwoordelijk voor
de dagelijkse gang op de fabriek; hij onderhield het kont-
takt met de arbeiders; liep ze na, gaf orders en fungeerde als
tussenpersoon tussen hen en de patroons. Tot een van zijn spe-
cifieke taken behoorde het bakken van dakpannen. Hij moest
bepalen wanneer de juiste hitte was bereikt en het stoken der
ovens diende te worden gestaakt. Bij het z.g. afstoken diende
hij altijd aanwezig te zijn. Bij te weinig hitte werden de
pannen te bleek, bij teveel hitte was er gevaar voor het
kromtrekken. Het was een karwei, waar men feeling voor moest
hebben, waar een meestersknecht een soort privilege van bezat
en wat hij nooit aan iemand anders zou overlaten.
Deze kunde leek ook aan bepaalde families gebonden te zijn.
Zo was aan andere bedrijven de naam Weisenbach verbonden en
aan de aardewerkfabriek van Tichelaar, de naam Blanksma.
Pake Ynte was een forse man die door zijn figuur al een be-
paald gezag liet gelden. Hoewel hij ongetwijfeld oog gehad
zal hebben voor de arbeiders, lijkt het niet voor twijfel vat-
baar dat hij aan de zijde van de patroon stond. Hij was primair
de uitvoerder van de wil van zijn patroons en arbeiders waren
in die tijd over het algemeen niet veel meer dan onmondige
figuren.
Er was in die tijd veel kinderarbeid; kinderen van 9 a 10 jaar
werden soms al voor fabriekswerk ingezet. Daarnaast was er veel
drankmisbruik. Van emancipatie van arbeiders was nog geen
sprake. Ze kwamen alleen maar gunsten vragen en deden dat met
de pet in de hand. Door onze bril gezien kon hun leven als
een slavenleven worden beschouwd. Er was weinig vrijheid en de
arbeiders waren met hun handen en voeten aan het bedrijf ge-
bonden.
Een dakpannenfabriek was een seizoenbedrijf. Na 20 oktober
konden er nauwelijks meer pannen worden gebakken. Ze moesten
door de natuur worden gedroogd en een droge herfst was een
toeval dat er niet elk jaar was. Vóór begin maart kon men
evenmin pannen vormen omdat er dan gevaar voor de vorst dreig-
de. Bij vorst van enige betekenis werden natte kleipannen aan-
getast en verpulverd. Iets van centrale verwarming kende men
niet en met kunst en vliegwerk -en vooral veel rookontwikke-
ling -kon meermalen een ramp worden voorkomen.
In de winter was er -behoudens onregelmatige aflevering van
dakpannen aan klanten -alleen werk bestaande in het vervoer
van klei. Dat werd van landerijen ten noorden van Makkum afge-
graven en in pramen naar de fabrieken vervoerd. In het voorjaar
werd die berg klei dan weer verwerkt.
Min of meer vermakelijk was wel hoe een voorraad pannen die
in de zomer gefabriceerd waren, na een zware storm ineens ver-
kocht werd en hoe dan soms dakpannen van de fabriek zelf werden
gehaald om aan de vraag te beantwoorden.
In de winter waren verschillende arbeiders van de pannenfa-
briek werkloos. Voor de meesten was de winter een uiterst moei-
zaam gegeven waar men slechts met betrachting van de uiterste
soberheid door kon komen. De patroon van een fabriek hield
wel een soort claim op zijn hele personeel. Als er in de zomer
lang gewerkt werd -praktisch zolang als het licht was -dan
lieten de meeste arbeiders wel wat geld bij de patroon staan
voor de winter en gedurende de eerste wintermaanden dat men
werkloos was kreeg men daar de beschikking dan over.
Tegen nieuwjaar was dat geld meestal op en rond die tijd ging
men zijn opwachting bij de patroon maken om te vragen het
komende jaar weer op de fabriek te mogen werken. In het geval
ze hiervoor in aanmerking kwamen konden ze dan weer geld op-
nemen waar ze de rest van de winter mee door konden komen.
Wee degene die niet opnieuw ingehuurd werd -en dat was
dan meestal wegens ouderdom, ziekte of gebrek -; doffe be-
rusting, moedeloosheid en een gevoel uitgerangeerd te zijn
maakte zich van hen meester. En dat overkwam dan ook de men-
sen die praktisch hun gehele leven aan zo'n bedrijf verbonden
waren geweest. Protesten werden echter zelden gehoord en men
kan dan ook alleen maar bevroeden welk leed er achter deze
gang van zaken verscholen lag.
Pake Ynte zal bij dit alles een rol hebben gespeeld en deze
rol zal binnen het sociale klimaat van toen hebben gelegen.
We hebben nooit de indruk gekregen dat hij ongewoon kru was
ten opzichte van de arbeiders waarover hij gezag uitoefende,
doch wel dat hij zeer bewust de taak vervulde die de patroon
van hem verwachtte.
Zijn maatschappelijke status lag duidelijk boven die van een
arbeider. Hij woonde in het centrum van Makkum aan de "Appel"-
markt. Daar stonden alleen behoorlijke huizen.
Pake Ynte was gehuwd met Regina de Boer een vrouw uit een
enigszins identiek milieu, duidelijk staande boven een gewone
arbeider, iets van de middenklasse straalde van haar af. Haar
manifestatie naar buiten was daar wel een teken van. Ze droeg
een gouden oorijzer en achter de fabrikanten, rijke boeren en
zogenaamde reders had men een plaats tamelijk vooraan in de
kerk.
Pake Ynte en Beppe Regina zijn niet oud geworden. Ze hebben
hun kleinkinderen niet of nauwelijks gekend.Merkwaardig is
wel dat door hun kinderen ook weinig over hen aan de kleinkin-
deren is overgeleverd en zo is er van hun beeld niet veel meer
over dan een paar statige portretten waarvan hun status en
persoonlijkheid enigszins afstraalt.

De vader van Mem was Wybren Altena, ook wel genoemd "rooie
Wybren". Deze laatste bemaming was hem gegeven vanwege zijn
enigszins rossig uiterlijk en niet om eventueel socialis-
tische attitudes. Hij was een vermaard schipper niet alleen
om zijn kunde, maar evenzeer om zijn specifieke uitdrukkingen
en zijn merkwaardige opvattingen. Hij was schipper pur-sang
en van hem gaat het verhaal -en het is niet ongeloofwaardig -
dat wanneer hij op de voormalige Zuiderzee of op de Waddenzee
een vaarboom buiten boord stak en op deze wijze de diepte van
het water peilde en de grondsoort onderzocht, hij vrij eksakt
kon bepalen waar hij zich met zijn schip bevond. Hij waagde
veel, maar nooit teveel. Zijn schip is nooit vergaan, hoewel
daar aan het thuisfront daar meermalen bang voor geweest is.
Als hij na een zware storm waarin meerdere schepen waren ver-
gaan in Makkum arriveerde en naar zijn verblijf gedurende die
storm werd gevraagd, dan bleek hij precies op een plek te heb-
ben gelegen waar de minste moeilijkheden te duchten waren.
In tegenstelling tot veel schippers die de vrouw aan boord
hadden heeft pake Wybren dat nooit gedaan. Zijn vrouw Beppe
Walt je de Graaf, kwam niet uit een schippersgeslacht en het
schijnt ook nooit de bedoeling te zijn geweest dat ze meevoer.
Het gezin had een woning aan de zogenaamde ( oude) Nieuwbuurt
te Makkum ( reeds afgebroken). Pake Wybren beijverde zich om
regelmatig thuis te zijn en ook thuis te overwinteren, hoewel
een plotseling opkomende vorstperiode dat wel eens kon verhin-
deren. Hij had daar zijn kontaktem o.a. met Pake Ynte en zijn
familie. Zijn zelfstandige status was enigszins met die van
Pake Ynte te vergelijken.
Beppe Waltje heeft niet lang geleefd. Ze overleed -nog geen
vijftig jaar oud -aan suikerziekte waartegen in die tijd nog
geen kruid gewassen was.
Ze had een moeizaam leven achter de rug -elf kinderen- en
was vroeg versleten. Pake Wybren heeft dit verlies uiterlijk
onbewogen gedragen.
De konfrontatie met de dood was in die tijden rauwer en koe-
ler dan wij ons wellicht kunnen indenken.
Het is zeker aan zijn vakmanschap te danken dat zijn grote
gezin -hoewel er zeker geen sprake was van 'n vetpot -nooit
werkelijke armoede gekend heeft. Hij was overigens maar zet-
schipper. Zijn reder waren de Bergsmas die een aantal
scheepjes in eigendom hadden ( 60 a 70 ton groot) en in Mak-
kum hun thuishaven hadden. Naar huidige maatstaven waren die
scheepjes nauwelijks zeewaardig te noemen. Er vergingen er
ook regelmatig. Ze waren van hout, werden niet altijd op tijd
gerepareerd en lekten vaak. De schepen droegen vaak min of
meer bijbelse namen of spreuken (" Op hoop van zegen " ,
"Ebenhaezer", "Soli Deo Gloria" ) , alsof een eventueel ver-
gaan op voorhand reeds op Gods wil diende te worden geschoven,
wat dan ook meermalen gebeurde. Een van die Makkumer schippers
had toch wel moeite met de naam "Op hoop van zegen" en zei
dat hij wel hoop had maar die zegen niet vertrouwde. Hij ver-
anderde de naam van zijn schip.
Pake Wybren hád geen overtrokken Godsvertrouwen. Hij was op
zijn eigen wijze wel godsdienstig maar meer in de geest van
"ik doe mijn best, God de rest" of "je best gedaan is ge-
noeg gezorgd" .Een spreuk als "aan Gods zegen is alles ge-
legen" ging hem veel te ver. Hij vertrouwde op God, maar
niet nadat hij voor zichzelf de overtuiging had dat hij alles
had gedaan om dat vertrouwen niet vermetel te doen lijken.
Hij wilde zijn God eerlijk in het gezicht durven zien.
Hij gold als een eigenaardig mens. Hij was niet zo koopera-
tief ingesteld en kon moeilijk dulden dat iemand zich met
zijn zaken bemoeide. Hij voelde zich schipper naast God en
als een kleinere god op zijn eigen schip; Tegenspraak duldde
hij niet, het allerminst van zijn eigen kinderen en vooral
met zijn oudste zoon heeft dat weleens felle konflikten op-
geleverd. Het begeleiden van zijn eigen kinderen naar volwas-
senheid was niet zijn sterkste zijde, ze moesten te lang
dienstbaar blijven aan zijn wil.
Hij haatte onderlinge kompetities en kon zich heftig opwinden
wanneer een kind beweerde dat het iets beter wist of kon dan
een ander. Hij vond dat je wel mocht zeggen dat je óók iets
wist of kon, maar nooit op de voorhand mocht zeggen dat je
iets beter kon of wist dan een ander.
Bij al zijn kracht had hij ook zijn zwakheden. Hij had een
passie voor openbare verkopingen ( boelgoed) en Mem heeft wel
eens verteld: "we zaten altijd in angst en beven als er boel-
goed was en pake Wybren was in de buurt " en hij is verschil-
lende malen met de meest bizarre koopjes blijven zitten. Be-
kend is dat hij eens met een grote partij dameshoeden in Mak-
kum aankwam. Hij kon die dingen aan de straatstenen niet
kwijt. Hij stalde ze uit op het grasveldje bij zijn woning en
deelde mee dat ieder die een hoed er van wilde hebben, er
maar een moest nemen. Wie iets betalen wilde deed dat maar,
wie niet betalen kon mocht er zo wel een meenemen.
Daarnaast was hij een hartstochtelijk kaarter en dat niet
om te gokken ( er werd nooit om bedragen van enig belang ge-
-speeld) maar om de passie van het spel. Vooral in de winter
wanneer er niet gevaren kon worden, werden de middagen en
avonden met kaarten gevuld. Men wachtte niet tot het donker
werd om de petroleumlamp te ontsteken. Zijn uitgangspunt daar-
bij was: " 't Wordt toch donker en waarom moeten we dan
wachten ?" en zo kon het gebeuren dat vóór drie uur in de
middag de lamp aangestoken en de blinden afgesloten werden.
Er werd een stevige pijp bij gerookt en het kaarten eindigde
doorgaans als het licht het wegens gebrek aan zuurstof dreig-
de te begeven. " De lamp waarschuwt wel wanneer we moeten op-
houden " was dan zijn gezegde.
Overigens was het leven hard en de thuishaven Makkum was vaak
niet zo gemakkelijk bereikbaar. Wind en tij speelden daarbij
een grote rol en Harlingen dat een grotere en gemakkelijker


Created: 2016-09-21 22:03:13 by: Gerard Edit

Add Info